Do 6 nov: Lezingen prof. dr. W.H. Willems & Hans Citroen
Lezingprogramma in het kader van de expositie Het Gemengde Gemengd:
20.00 – 20.45: lezing Hans Citroen ‘Een spoortje door de achtertuin’
21.15 – 22.00: prof. dr. W.H. Willems (Sociale Geschiedenis Leiden) ‘Een stad herontdekt zijn Joodse verleden’
inclusief bezoek tentoonstelling
Extra: hapjes uit de Joodse keuken door Regina Lerma
toegang avond €5
Reserveren
Wim Willems is hoogleraar Sociale Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, Campus Den Haag. Hij studeerde Nederlands en Literatuurwetenschap aan de Universiteit Leiden en ontwikkelde een expertise op het gebied van de geschiedenis van Den Haag en postkoloniale migranten, in het bijzonder die van Indische Nederlanders.
Hij ziet een belangrijke rol voor zichzelf weggelegd in het betrekken van migrantenjongeren bij het schrijven van stedelijke geschiedenis: ‘Ik verzet me tegen het woord stadsgeschiedenis. Het is te naar binnen gericht, maar zou meer moeten zijn: van hieruit en dan verder.’ Hij presenteerde onder meer het onderzoeksproject Culturele Spoorzoekers voor het CGM Centrum voor de Geschiedenis van Migranten. Door zijn affiniteit met taal heeft Willems zich veel beziggehouden met onderzoek over de stereotypering van minderheden, zoals zigeuners en Indische Nederlanders. Hier vertelt hij over zijn meest recente project over de Harstenhoekweg in Scheveningen.
Hans Citroen is beeldend kunstenaar, kleinzoon van een Auschwitz overlevende en echtgenoot van Barbara Starzynska, geboren in de stad Auschwitz/Oswiecim en overleden in Rotterdam. Citroen publiceerde verschillende boeken over Auschwitz. “Ik bekeek op het computerscherm een foto van zojuist gearriveerde Joden op het perron van Kl Birkenau. Ik zoomde in. Een gedachte overviel me. Het was alsof ik draaide aan de lens van de Duitse fotograaf, maar de zoom bestond in 1944 nog niet. Hij fotografeerde met een vaste lens. Ik liep dus in zijn schoenen de foto in. Plotseling stond ik face to face met een meisje. Ze was me niet eerder opgevallen. Ze maakte een slaande beweging met een lepel. Ze was een jaar of vier. “Jij gaat zo dadelijk dood,” zag ik mezelf tegen haar zeggen. Ik schrok. Dat moet ook de Duitse fotograaf ook hebben gedacht. Hij wist wat er een uur later met die mensen ging gebeuren. Tijdens het klikken van zijn camera besliste een wapperende SS-hand over leven en dood.
Het afgelopen jaar (2014) heb ik elke dag naar een afbeelding (170 x 120 cm) van het lepelmeisje gekeken. Ik heb een hekel gekregen aan die foto, te glad. Ik hou niet van fotografie. Fotopapier is arm van materie. Als academiestudent verzeilde ik ooit in het huis van de kunstenaar Jan Schoonhoven. Ik zag hoe hij een zojuist gelijmd kartonnen reliëf in elkaar beukte. “Te glad. Het moet vanuit de troep weer worden opgebouwd,” bromde hij me toe.
Die aanpak heeft me gevormd. Ik vergelijk fotograferen onwillekeurig met schilderen. Een schilderij maken is een proces van bewerkingen waarbij het één door het ander schemert. Zo ontstaat een huid. Het moet niet te vlot verlopen. In een schilderij dat stand houdt is onvrede overwonnen.
Ik heb de foto van het lepelmeisje op karton geplakt. Het papier rimpelde. Ik smeerde op de donkere partijen zwarte en bruine verf. Ik spetterde ruw, wat rood en transparant wat paars. “Niet te veel eerbied voor je onderwerp, schijt aan,” bromde ik mezelf toe.
Het lepelmeisje stierf in het jaar ook waarin Piet Mondriaan doodging en een bijna voltooid schilderij achterliet dat naar Nederland verhuisde. Een boogie-woogie van rood, geel en blauw, met zwart en wit, en nuances van grijs. Een paar tonen van dat stuk zijn geland op de foto van het lepelmeisje.”